Artikel 1738 van het Oud Burgerlijk Wetboek, dat vandaag nog steeds van toepassing is op alle (gemeenrechtelijke) huurovereenkomsten, stelt dat wanneer een huurder, na…
Lees meerAansprakelijkheid voor de instorting van een gebouw (niet) afgeschaft
Artikel 1386 van het Oud Burgerlijk Wetboek bepaalt sedert jaar en dag dat de eigenaar van een gebouw aansprakelijk is voor de schade veroorzaakt door de instorting ervan, wanneer deze te wijten is aan verzuim van onderhoud of aan een gebrek in de bouw.
Het nieuwe Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, dat wellicht vanaf 1 januari 2025 van toepassing zal zijn, neemt deze bepaling niet over en schaft artikel 1386 van het Oud Burgerlijk Wetboek zonder meer af.
Daar mag logischerwijze evenwel niet uit afgeleid worden dat de eigenaar van een ingestort gebouw niet meer aansprakelijk zou zijn, integendeel.
Het nut van artikel 1386 van het Oud Burgerlijk Wetboek bleek in de praktijk hoe langer hoe meer beperkt. Gebouwen storten – gelukkig – hoe langer hoe minder in louter door slecht onderhoud of door constructiefouten. Gebouwen gaat vaker teniet door bijvoorbeeld brand of gasontploffingen. In dergelijk geval kon artikel 1386 van het Oud Burgerlijk Wetboek echter niet zonder meer ingeroepen worden. Het artikel 1386 van het Oud Burgerlijk Wetboek kon ook enkel tegen de eigenaar gebruik worden.
In de praktijk bleek een ander wetsartikel, met name artikel 1384, eerste lid van het Oud Burgerlijk Wetboek nuttiger, aangezien op basis daarvan een “bewaarder” (niet per se dezelfde persoon als de eigenaar) van een zaak aansprakelijk gesteld kan worden indien die zaak schade heeft veroorzaakt. Dat artikel riep dan wel weer andere problemen op, zoals het gegeven dat het slachtoffer van de schade diende te bewijzen wie de bewaarder dan zou zijn. Dit artikel 1384 eerste lid van het Oud Burgerlijk Wetboek leidde over de jaren dan ook tot een uitgebreide rechtspraak en rechtsleer over de aansprakelijkheid voor “gebrekkige zaken”.
Bovendien was het Hof van Cassatie van oordeel dat artikel 1386 als lex specialis in principe voorrang heeft op artikel 1384, eerste lid, in die zin dat beide artikels niet gecombineerd mochten worden. Indien artikel 1386 geldt, kan artikel 1384, eerste lid niet ingeroepen worden.
De wetgever wil nu bij de herziening van het aansprakelijkheidsrecht (met het nieuwe Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) één enkele regel invoeren die ook van toepassing is op risico’s die gebouwen opleveren, met name door de (foutloze!) aansprakelijkheid voor “gebrekkige zaken” ook zonder meer te laten gelden voor gebouwen. De afzonderlijke maar vaak te beperkte regeling van artikel 1386 van het Oud Burgerlijk Wetboek wordt dan ook afgeschaft.
Volgens de wetgever is het afschaffen van artikel 1386 ook gunstig voor het slachtoffer, aangezien deze niet meer moet bewijzen dat er een instorting was en dat deze instorting bovendien het gevolg was van een gebrek aan onderhoud of een gebrek in de bouw. Het bewijs van een gebrek van het gebouw zou dan volstaan.
De nieuwe regeling vestigt ook het wettelijk vermoeden dat de eigenaar geacht wordt de bewaarder van de zaak te zijn, tenzij de eigenaar zelf het bewijs levert dat een ander als bewaarder moet worden beschouwd. Het is dus niet meer het slachtoffer dat moet bewijzen wie de bewaarder is.
Deze nieuwe regeling wordt opgenomen in het artikel 6.16 van het Burgerlijk Wetboek, dat in principe als volgt zal luiden:
“De bewaarder van een zaak is foutloos aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door een gebrek van die zaak.
De bewaarder is de persoon die de niet-ondergeschikte macht van leiding en controle heeft over de zaak. De eigenaar wordt vermoed bewaarder van de zaak te zijn, tenzij hij bewijst dat de bewaring bij een ander berust.
Een zaak is gebrekkig wanneer zij door een van haar kenmerken niet de veiligheid biedt die men gerechtigd is te verwachten in de gegeven omstandigheden.”
Michael Bollen | MRICS
Laurius Real Estate
23 april 2024